De fascinatie voor muziek begon bij Arie van Breda als kind.
Nog maar vijf jaar oud draaide hij platen (toen 78 toeren) op de voor die tijd uitstekende pick-up van zijn vader.
Hij kon vanzelfsprekend niet lezen, al wilde zijn moeder dat haar visite wel laten geloven.
Hij herkende de titels aan de kleuren en tekeningetjes op de labels.
Direct na de Tweede Wereldoorlog was hij 12 jaar.
De muziekkeus op de Nederlandse radio veranderde vanzelfsprekend en Arie maakte kennis met Amerikaanse amusementsmuziek, in die tijd nog sterk beïnvloed door de jazz.
Van Duitse "Schlager-Musik" waarop het bezette gebied tijdens maar ook voor de oorlog was getrakteerd, wilde men niets meer weten.
In plaats daarvan liet de radio bijvoorbeeld platen horen van Louis Armstrong, Fats Waller, Louis Jordan,
Count Basie en Lionel Hampton.
De zender AFN (American Forces Network in Europe) voorzag Amerikaanse militairen in Europa van muziek en was hier goed te ontvangen.
's Morgens rond zes uur maakte Arie zijn huiswerk en leerde veel van die AFN. Er kwamen ook speciale jazz-uitzendingen
via de Nederlandse omroep, zoals die van Pete Felleman, en er kwamen tijdschriften: Philharmonic, Rhythme en Swing & Sweet.
Arie verslond wat hij kon vinden over zijn hobby en discussieerde erover op school, waar meer liefhebbers rondliepen.
In 1948–'49 kwamen spaarzaam de eerste jazzplaten in de winkel.
Eén 78-toeren plaat (met twee stukjes van elk drie minuten) kostte ongeveer 3 tot 3½ gulden.
Dat kon in een maand van het zakgeld worden gespaard.
Maar het was tevens zo ongeveer het gehele aanbod op dit gebied in de winkel.
Een goede vriend ging werken bij een importeur van platen uit Engeland. Van zijn salaris kon hij daar voordelig platen kopen. Omdat hij thuis geen grammofoon had, bracht hij zijn aanwinsten naar Arie, waar binnen korte tijd een collectie groeide van 500 tot 600 platen, wat in die tijd aanzienlijk was. Samen organiseerde zij met veel succes voor schoolvrienden dansavondjes in diverse zaaltjes, o.a. op het schip 'De Watergeus' dat permanent in de Laakhaven lag. Maar er ontstonden ernstige problemen, de vriendschap liep spaak en Arie moest de collectie van zijn vriend tot zijn spijt inleveren. In korte tijd had hij zijn kennis van de jazz wel enorm uitgebreid: hij had van alles gehoord.
Een belangrijke platenzaak in Den Haag was Muziek v/h Smith in de Nieuwstraat, de winkel van Jascha Trabsky, waar drummer/vocalist Robbie Ruys werkte. Hij gaf tips over wat interessant was. In de winkel van Hees & Co in de Prinsestraat was op zaterdagmiddag als service voor jazzklanten Frans de Boer aanwezig, voorzitter van de Haagse Jazz Club. Hij interesseerde Arie voor de club die zo kennis maakte met de Haagse jazzwereld, met 'oude stijl' en moderner klanken.
Na wat gitaarles speelde Arie in enkele bandjes.
In militaire dienst vond hij muzikale lotgenoten en zij speelden in Haagse militaire tehuizen,
waar zij vooral de aandacht trokken van de Marva's, de vrouwelijke militairen.
Maar al gauw was Arie samen met jazzclub-secretaris Wouter van Gool bezig met het organiseren van concerten in alle geschikte zalen waaraan Den Haag rijk is/was. In de zomermaanden annonceerde hij in de Kurzaal en in de zaken
van Harry Rademaker op Scheveningen, zoals Caveau Tzigane op het toen nog prachtige Gevers Deynootplein.
De Dutch Swing College Band speelde toen op zondag in Dansschool Gaillard aan de Laan van Meerdervoort. Arie regelde in de
pauzes op verzoek van Peter Schilperoort de jam sessions van de aanwezige muzikanten.
Een amusant hoogtepunt voor de Haagse Jazz Club was de traditionele, jaarlijkse
'Street Parade'
bij de opening van het seizoen. Het was ooit zo druk dat de dienstregeling van tramlijn 3,
rond 'Het Gouden Hoofd' in de binnenstad ernstig in de war liep.
Dat ging een aantal jaren goed totdat de Haagse politie zijn zegen aan dit feestelijke evenement onthield.
De platenwereld maakte intussen een ontwikkeling door. De '78-t-plaat' werd rond 1954–'55 vervangen door de 'langspeelplaat met 33 toeren' (LP) en kleine plaatjes op '45 toeren' (EP). Tegenwoordig doet men in de muziekwereld alsof de 'singletjes' zijn uitgevonden na 1960, maar de 'EP-tjes' waren veel eerder met 2x3 of zelfs 4x3 minuten in wezen precies hetzelfde . De LP moest het veel later, rond 1990, op zijn beurt afleggen tegen de komst van de ''CD' en de 'DVD'. De kleine 'EP-tjes' werden dus de 'singletjes'. Maar ook die zijn langzamerhand ook al weer uit de tijd.
Arie wilde wat doen met de groeiende collectie jazzmuziek die hij verzamelde.
Hij schreef ook incidenteel stukjes over jazz in grote en kleine tijdschriften, dagbladen en voor iedereen
die wat wilde publiceren. Rond 1965–'70 was hij af en toe gast in verscheidene radioprogramma's
bijvoorbeeld in het VPRO-programma van Han Reiziger.
In 1970 kreeg hij de kans een zeer goede vriend terzijde te staan die een wekelijkse rubriek
begon bij de NCRV. Dat zou uiteindelijk 20 jaar duren. De programmaraad van de NCRV had er toen genoeg van.
Waarschijnlijk geen echte liefhebbers…
Arie had inmiddels ervaring voor de microfoon gekregen en op zekere dag ontmoette hij in Hilversum
een oude bekende, Tom Blom, die hem enthousiast maakte voor de Leidse Muziek Centrale,
de 'LMC'.
Een organisatie die programma's produceerde voor bijna 40 ziekenhuizen verspreid over het gehele land.
Hij vroeg of Arie zijn jazzprogramma wilde overnemen: hij had er zelf geen tijd meer voor of zoiets.
Dit aantrekkelijke aanbod werd dankbaar aanvaard en er werd contact gezocht met Ton Vermond,
de man die de LMC had opgezet en leidde. Zijn Leidse zolder had hij tot een perfecte opnamestudio omgetoverd.
Er werd besloten om zo gauw mogelijk met het programma 'Tijd voor Jazz' te beginnen.
Arie had platen genoeg en voldoende tekst om de platen aan elkaar te praten.
Dat programma heeft een aantal jaren gelopen tot Ton de kosten en baten niet meer in balans kon krijgen.
Bovendien trouwde hij in die tijd, wat zijn leven veranderde.
Ton Vermond, die zich nooit zo voor jazz had geïnteresseerd werd door 'Tijd voor Jazz' enthousiaster en
werd zelfs liefhebber. De groep deskundige samenstellers bewaart nog altijd prettige herinneringen aan
de avonden op de Leidse zolder. Op den duur beperkte Arie zijn medewerking niet tot de jazz en
presenteerde nog een aantal luisterprogramma's.
Arie werd zaalleider en presentator bij het North Sea Jazz Festival.
Een nieuwe belevenis, die hem in contact bracht met de idolen uit de begintijd, toen hij met jazz kennis maakte.
Het waren de grote namen: Lionel Hampton, Woody Herman, Oscar Peterson, Dave Brubeck, het Modern Jazz Quartet, Dizzy Gillespie
en heel veel anderen. Ook Norman Granz en dat leverde gedurende bijna 20 jaar prachtige nieuwe ervaringen op.
En Sarah Vaughan bleek niet slechts een geweldige zangeres. Na afloop van één van haar optredens werd als
grote vrienden afscheid genomen.
Het 'North Sea' is niet het enige festival waar Arie werd ingeschakeld:
in Den Helder, Den Bosch, Amersfoort, Zwolle, Delft en Leiden werd hij gevraagd voor medewerking in de
organisatie, presentatie of in een jury. Daarnaast hield hij in het hele land lezingen met dia's over jazz
in het algemeen, maar speciaal over Louis Armstrong en Duke Ellington.
Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van de Haagse Jazz Club
probeerde secretaris Wouter van Gool de geschiedenis van de HJC op papier te zetten.
Maar zijn gevorderde leeftijd belette hem een goed afgerond verhaal te maken.
Arie van Breda had wel eens aangeboden om te helpen, maar daar wilde de steeds ouder wordende secretaris
niet van weten. Toen Wouter overleed in 1991, besloot Arie de historie opnieuw te schrijven.
Peter Schilperoort adviseerde het verhaal niet te beperken tot de HJC en de Dutch Swing College Band
en bood aan te helpen. Maar helaas overleed Peter ook nog in hetzelfde jaar.
Toen besloot Arie de geschiedenis van de Haagse Jazz zelf grondig uit te zoeken.
Met hulp van veel muzikanten en enkele journalisten kwam een manuscript tot stand.
Dankzij sponsorhulp van Sylvia Tóth was een uitgever bereid een boek van meer dan 600 pagina's inclusief foto's
uit te geven: '100 jaar jazz in Den Haag'. Dit kreeg een warm onthaal binnen de Haagse jazzwereld.
Maar ook daarbuiten en omdat veel mensen die met de Haagse jazz te maken hadden,
zich verspreidden over de aardbol, kwam het boek in het buitenland ook in de boekenkasten terecht.
Direct na de uitgave van '100 jaar jazz in Den Haag' kreeg HM de Koningin aanbevelingen op haar bureau,
waarop zij positief reageerde. Een waardering voor de promotie van de jazz.
Recentelijk verzorgde Arie enkele seizoenen jazz-avonden met platen
in de foyer van een klein theater in Leidschendam. Op de 'Pasar Malam 2007' hield Arie lezingen over
de Indische invloed op de ontwikkeling van de jazz in Nederland, die in feite al rond 1920 begon.
En toen het nieuwe festival 'The Hague Jazz' startte, werd Arie ingeschakeld.
Zo verloopt een leven met jazz. Wat er nog meer volgt, wie weet.
Je kunt het bij Arie van Breda heel moeilijk van tevoren voorspellen. Jazz is zijn grote passie.
Jazz wordt gemaakt door jazzmuzikanten. Uiteraard. Zij zijn waar het om draait.
Maar een onmisbare schakel in de gang van de jazz naar het publiek was steeds een aantal schrijvers en presentatoren
die de schotel op een mooie manier opdienden.
Auteurs als Whitney Balliett en Nat Hentoff In Amerika, Michiel de Ruyter in Nederland, Wouter van Gool in Den Haag.
Gisteren nam Den Haag afscheid van nog zo'n man die een schakel was in het verkeer tussen de jazz en zijn publiek, Arie van Breda (1933–2010).
Jazzliefhebber, dat allereerst, jazzpresentator, organisator, schrijver over jazz, en programmamaker.
Iedereen in het muziekwereldje, zeker in dat van de ‘oude stijl’, kende hem. Het grote publiek zal zich hem herinneren als de majordomus in een van de zalen van het Haagse North Sea Jazz festival. Twintig jaar deed hij dat werk. Een man die wars was van blabla, niet hield van popi-jopi gedoe, precies wist waar hij het over had en die de jazzmusici met liefde neerzette op het podium.
Rond 1948 begon hij met het verzamelen van jazzplaten. Hij wist anno 2000 nog exact wat zijn allereerste aankopen waren: de 'Trumpet blues' van Harry James en de ‘Potato head blues’ van Louis Armstrongs Hot Seven. Waarschijnlijk gekocht bij óf v/h Muziek Smith in de Nieuwstraat (van Jascha Trabsky) óf Van Hees & Co in de Prinsestraat.
Hij vertelde het me tijdens een interview over zijn boek dat je rustig zijn levenswerk kan noemen: '100 jaar jazz In Den Haag'. Een jazzbijbel van 640 pagina's, die geopend werd door een artikel van Lex Dalen Gilhuys over jazz in de naoorlogse jaren. Lex zag het niet meer in druk want hij overleed een jaar daarvoor. Maar het monnikenwerk was van Arie van Breda.
Hij begon zijn vuistdikke boek in 1877 bij de Fisk Jubilee Singers, een zwart Amerikaans koor dat spirituals zong en hier zelfs een privé-optreden gaf voor Koning Willem III. Het koor zamelde geld in voor een zwarte universiteit en Arie vond een krantenbericht dat Willem III ze een gift deed van 20.000 gulden. En hij eindigde het bij Cees Slingers `Buddies in Sour. Een ‘mer à boire’ van Haagse informatie.
Arie van Breda speelde zelf gitaar, had trombonelessen gehad bij F.B. Hotz (de latere schrijver) en schnabbelde wat in dixielandgroepen.
In 1953 werd hij lid van de Haagse Jazz Club, toen een grote naam in jazzland Nederland, werd bestuurslid en van 1961 tot 1975
voorzitter.
Daarnaast verzorgde hij vijf jaar uitzendingen voor de Leidse Muziek Centrale (veertig aangesloten ziekenomroepen).
Een liefhebber. En leve de liefhebbers. Ik herinner me dat ik samen met hem voor het eerst trompettist Nicholas Payton hoorde,
die debuteerde op het North Sea. Hij was meteen weg van diens spel, de hoorbare afkomst ervan uit New Orleans gecombineerd met die
persoonlijke, moderne interpretatie ervan. En dat heeft hij die avond tegen iedereen vertelt die het maar wilde horen.
Arie, bedankt voor die grote jazzliefde. Namens de jazz in dit — jouw woorden ‘New Orleans van de Lage Landen’.
Column van Bert Jansma in Den Haag Centraal